Baardagamen, Pogona
vitticeps
Redactie
POD@RCIS
inleiding
Er
bestaan verschillende soorten Baardagamen. De soort Pogona
vitticeps is de meest gehouden Baardagame. Deze wordt in de
oudere literatuur Amphibolurus vitticeps genoemd; de huidige
naam danken we aan Storr (1982). De dieren komen voor in een groot
gedeelte van Australië. Ze komen op zeer veel plaatsen voor,
maar niet in woestijnen of moerassen. Hun voorkeursgebieden zijn
droge bossen of meer open terrein, begroeid met struiken. We vinden
ze daar bijvoorbeeld op uitstekende takken en op zonbeschenen rotsen.
De nacht brengen ze door in holle bomen, onder struiken of in
konijnen- of wombatholen. Ze danken hun naam aan het vermogen om hun
'baard', hun keel met lange stekelige schubben, op te zetten. Dit
doen ze door middel van het opspannen van botjes onder de kin, zodat
de huidplooi die daar zit strak komt te staan. Meestal gebeurt dit
als het dier opgewonden is. Hierbij verkleurt de baard naar donker
tot zwart. Als het dier dan ook nog de bek openzet, geeft dit een
angstaanjagende aanblik.
Met de
Baardagame Pogona vitticeps kweekt men redelijk goed in
gevangenschap, zodat de aanschaf via liefhebbers weinig problemen zal
geven.
GESLACHTSONDERSCHEID
Het
bepalen van het geslacht is bij jonge dieren vrijwel onmogelijk.
Zelfs bij volwassen dieren is het moeilijk. Over het algemeen zijn de
mannelijke dieren iets groter en hebben ze een bredere kop. Als na de
winterrust het paarseizoen begint is het sekseverschil wat
duidelijker te zien: het mannetje heeft dan een iets gezwollen cloaca
en staartwortel. Het dier zal bij het masseren van de staartbasis al
snel een of beide hemipenes te zien geven.
Let er
bij aanschaf op dat het dier een volle staartwortel heeft waarbij de
botjes in de staart niet zichtbaar mogen zijn (maar pas natuurlijk op
om zo niet alleen met mannetjes thuis te komen). De ogen moeten
helder en fel zijn. Bovendien moet de cloaca schoon te zijn. We
willen geen vreemde bobbels of vergroeiingen aan of op poten, staart
en rug zien. Het komt voor dat er een gedeelte van de staart is
afgebeten, maar dit is geen bedreiging voor de gezondheid van deze
hagedis.
HUISVESTING
De dieren
hebben een flink terrarium nodig. Voor twee of drie volwassen dieren
is al een terrarium van 1,5x1 m bodemoppervlak nodig. Hoewel de
dieren weinig schrikachtig zijn en zelfs uitgesproken tam kunnen
worden, krabbelen ze wel onrustig tegen de terrariumruiten aan. Dit
duidt vaak op een onjuiste huisvesting of op teveel dieren in één
terrarium. Vaak worden groepen dieren in een terrarium gehouden, maar
die bewoners moeten dan wel met elkaar overweg kunnen.
De inrichting van een goed baardagamenterrarium bestaat uit een
grofkorrelige zandbodem met wat grote keien. De dieren hebben heel
graag wat dichte struiken in het terrarium. Meestal is het natuurlijk
niet mogelijk om een terrarium goed te beplanten, maar een paar dode
struiken zonder blad voldoen ook prima en zijn heus niet lelijk. In
de Australische natuur zijn struiken zelfs vaak dor. Meerdere
schuilgelegenheden kunnen worden gemaakt van grote zware stenen. Zorg
ervoor dat deze stenen niet kunnen gaan rollen en voorkom zo dat ze
de dieren verpletteren. Een stuk holle boom of bamboe is ook een
goede schuilplaats. Wat dikke takken zorgen voor de rest van de
aankleding. Het terrarium moet overdag fel verlicht zijn en dient
warme én koelere plekken te hebben. Dit bereikt men door spots
van verschillende wattages toe te passen en ervoor te zorgen dat er
onverlichte plaatsen zijn. De dieren kiezen dan zelf wel waar ze de
temperatuur het prettigst vinden. Aanvullend licht komt van
TL-buizen. De daglengte bedraagt 's winters ongeveer 10 uur en 's
zomers 12 tot 14 uur. Begin met een man en één
of meerdere vrouwtjes in een terrarium en bekijk later of het wel
verstandig is om meer mannen in het terrarium te houden.
In de
zomer is het goed mogelijk om de dieren in een overdekt
buitenterrarium of een klein kasje te houden. Zorg er wel voor dat
het in een dergelijk verblijf niet te heet wordt en de dieren weg
kunnen kruipen. In het natuurlijke verspreidingsgebied kan de
temperatuur gemakkelijk 40°C bereiken maar de Baardagamen kunnen
daar dan in een ondergronds hol kruipen om te grote hitte te
vermijden.
GEDRAG EN VOEDSEL
Hoewel
Baardagamen niet erg agressief zijn tegen andere soorten van gelijke
grootte, is het beter om ze niet met andere dieren samen te houden.
Ze zijn namelijk dermate vraatzuchtig en brutaal dat ze al het
aangeboden voedsel opeisen.
In hun
verspreidingsgebied komen de temperaturen 's nachts in de winter
regelmatig onder het vriespunt. In deze tijd houden ze een winterrust
die af en toe onderbroken wordt. Het is goed om dit in gevangenschap
te imiteren. Gedurende 6-8 weken kunnen alle spots, op een 40 W spot
na, uit en kan de temperatuur dalen tot ongeveer 15°C. Deze
temperatuurdaling moet u natuurlijk langzaam inzetten, net zoals de
opwarming in het voorjaar geleidelijk moet gaan. Ook wordt de
voedselvoorziening gestopt maar meestal vasten de dieren zelf al als
het koeler wordt. Het 40 W spotje is bedoeld voor de dieren die af en
toe hun rustperiode onderbreken en zich toch even willen opwarmen.
Als
voedsel komen allerlei (grote) insecten in aanmerking, maar ook
meelwormen eten ze graag. Het maakt ze niet zoveel uit, als het maar
veel is. Ook babymuisjes worden enthousiast verslonden en
vermoedelijk eten ze ook graag hagedisjes. Naast dierlijk voedsel is
het belangrijk ze plantaardig voedsel te verstrekken. Baardagamen
drinken niet uit een bakje en met planten krijgen ze vocht naar
binnen. Geschikte planten zijn bijvoorbeeld sla, andijvie en
melkdistels (Sonchus). Ook uit Australië is bekend dat ze
Sonchussoorten eten. Maar ook fruit zoals tomaat, kiwi,
perzik, appel, peer, mango en mandarijn lusten ze. Het blijft
belangrijk om er op te letten of de dieren voldoende vocht opnemen.
Worden ze minder actief en gaan ze met half dichte ogen zitten, dan
is er een goede kans dat vochtgebrek het probleem is. Door de dieren
met de snuit in een waterbakje te dompelen, wordt dit probleem
opgelost.
Strooi
over het plantaardige voer steeds Gistocal of een ander kalk- en
mineralenpreparaat en bevochtig het groen met water waarin een paar
druppeltjes wateroplosbare vitamine D3-oplossing zit. Dat
laatste is absoluut noodzakelijk om een goede kalkhuishouding (zie:
Ziekten) te garanderen.
SOORTEN
Andere
soorten Baardagamen die we nog kunnen tegenkomen zijn: Pogona
barbata, Pogona microlepidota, Pogona minima,
Pogona minor, Pogona mitchelli en Pogona nullarbor.
De verstandige beginner beperkt zich uiteraard tot de relatief
eenvoudige en veel nagekweekte soorten.
Kweek en opfok jonge dieren
Baardagamen kunnen per
seizoen veel eieren leggen. Het komt voor dat een wijfje drie legsels
van elk 25 eieren produceert. De paring, waarbij de man het vrouwtje
in de nek vastpakt, duurt ruwweg vijf minuten. De draagtijd van de
eieren is ongeveer een maand. Als het mannetje tijdens het laatste
gedeelte van de draagtijd het vrouwtje blijft lastig vallen, is het
beter om hem uit het terrarium te halen. Om stress, en daardoor
misschien legnood bij het vrouwtje, te voorkomen moet u nooit het
vrouwtje uit het terrarium halen. Voor het leggen heeft het vrouwtje
een flinke hoop vochtig zand nodig waarin een ongeveer 20 cm diep hol
kan worden gegraven. Dit hol wordt na het leggen keurig afgedekt. De
eieren kunnen naar een broedstoof worden overgebracht waar ze in een
vochtig substraat (vermiculiet, zand, schuimrubber) worden
uitgebroed. Een geschikte temperatuur ligt zo tussen de 27-29°C.
Na 80-90 dagen komen de jongen uit.
Deze jongen worden in
een opfokterrarium geplaatst waarin de omstandigheden hetzelfde zijn
als in het terrarium van de ouders. De jongen eten insecten en ook
groenvoer. Vruchten weigeren ze meestal. Na enige maanden ontstaan er
verschillen in grootte. De grotere dieren moeten dan in een ander
terrarium geplaatst worden zodat de kleintjes ook een kans krijgen.
De jongen groeien snel en zijn na een jaar zonder winterrust al
vrijwel geslachtsrijp.
ZiEKTEN
Bij
Baardagamen komt vaak rachitis voor. Deze ziekte wordt veroorzaakt
doordat de dieren onvoldoende kalk en/of vitamine D3
en/of UV-licht krijgen. De dieren krijgen dan een te korte onderkaak
en soms ziet men ook krommingen in ruggegraat en poten. Als er veel
ogenschijnlijk goede eieren vlak voor het uitkomen nog verloren gaan,
wordt dit meestal ook veroorzaakt door kalk- en vitamine D3-gebrek.
Geef de dieren dus vooral voldoende kalk, vitaminen en mineralen.
Vitamine D3 wordt bij veel andere hagedissen in het
drinkwater gegeven, maar zoals eerder vermeld is het beter om bij
Baardagamen de vitamine via plantaardig voedsel te geven. (Als
leidraad kan men de doseringen in de andere Hoe houd ik-stukjes over
hagedissen nemen.) Kalk kan behalve als poeder over het voedsel, ook
als brokjes aangeboden worden (bv. kippeneischaal, stukjes sepia).
Bij het
vechten om het voer kan het voorkomen dat een van de dieren een kaak
breekt. Nu hebben Baardagamen meestal een flinke vetreserve en kunnen
dus enige tijd zonder voedsel. In die tijd heelt de kaak als het
meezit. Na een of twee weken kunt u proberen of het slachtoffer weer
kleine insecten zoals pasvervelde meelwormen wil eten. Ook komt het
voor dat de dieren ontstekingen aan de lippen of de binnenkant van de
bek oplopen. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door de scherpe haken aan
de poten van de gevoerde sprinkhanen. Deze ontstekingen dienen
geopend te worden en met gekookt water, of beter nog met een steriele
oplossing van 0,7% (7 g per liter) keukenzout in water, schoongemaakt
te worden. Dit gebeurt met behulp van een injectiespuitje. Let erop
dat het scherpe weerhaakje uit het wondje verdwijnt. Doe dit alleen
als het dier vrijwillig zijn bek opent en probeer niet de bek
geforceerd te openen. Raadpleeg anders een dierenarts.
BEGINNERSFOUTEN
Enkele
mogelijke problemen zijn hierboven al aan de orde gekomen. Zorg voor
een uitgebalanceerd dieet met voldoende vitaminen en mineralen en
vooral kalk. Houd in de gaten dat de jongen voldoende drinken. En
voorkom vechtpartijen door het voedsel verspreid aan te bieden. Zorg
ervoor dat het niet voortdurend even warm is. Een rustperiode in de
winter is aan te raden.
LITERATUUR
Steijn, N.P. van, 1989.
|
De verzorging en kweek van de
Australische Baardagame (Pogona vitticeps). Lacerta 47:
140-146.
|
Storr, G.M., 1982.
|
Revision of the Bearded Dragons
(Lacertilia: Agamidae) of Western Australia. With notes on the
dismemberment of the genus Amphibolurus. Rec. west. Aust.
Mus. 10: 199-214.
|
|